1
apr

Dry-run 1733 voor samenwerking spoed- en huisartsen

Geschreven door BONDGENOOT ZZ
De samenwerking tussen spoed en huisartsenwachtposten is een hot topic. Begin deze week publiceerde het KCE zijn rapport over de organisatie en de financiering van de spoeddiensten (zie elders in deze krant). Vorige week zaterdag stelde het project 1733 van Leuven en Tienen de dry-run voor van het werken met geïntegreerde protocollen voor oproepen naar de spoed en oproepen naar de huisartsenwachtdienst. Bij een dry-run draait een programma op proef, zonder dat het effectief iets verandert aan de situatie.

Beleidsondersteunend
Het project in Leuven en Tienen, waaraan beide huisartsenwachtposten en de drie grote ziekenhuizen in de streek meewerken, bouwt voort op het 1733-project in Brugge. Dat leverde huisartsenprotocollen op voor de triage en regulering door de operatoren van een centraal oproepnummer. Die huisartsenprotocollen werden gevalideerd door Domus Medica (en de SSMG). Een werkgroep met huisartsen én spoedartsen legde deze protocollen (en enkele andere huisartsenprotocollen) naast de protocollen van de 112 (uit de ‘Belgische handleiding voor medische regulatie’) en schoof ze in elkaar.

De bedoeling van de initiatiefnemers was om in een volgende fase uit te testen of deze protocollen zouden werken op het terrein. Maar het uittesten van een geüniformiseerde triage is maar mogelijk door samenwerking met de spoed – en zoals gezegd: dat is een hot topic. Minister van Volksgezondheid Maggie De Block onderstreepte als inleiding van het symposium hoe belangrijk het was dat de werking van huisartsenwachtdiensten en de spoed naadloos op elkaar aansluiten, vooral in het belang van de patiënt die vaak niet weet tot welke van beide hij zich voor een hulpvraag moet wenden. De resultaten van de dryrun zullen beleidskeuzes mogelijk moeten maken. De minister gaf aan dat ze de financiering wil herzien op drie niveaus: dat van de logistieke ondersteuning (huisvesting, uitrusting,…), dat van de beschikbaarheid van artsen (bijvoorbeeld nachtelijke permanentie), en dat van de activiteit (geleverde prestaties).

Beschikbare middelen
Triage wordt door artsen vaak verkeerd begrepen, vertelt prof. dr. Marc Sabbe (spoedarts UZ Leuven). Het gaat niet alleen om het beoordelen van de urgentie, ook om het afwegen van het inzetten van middelen en mankracht. Diego Gouwy , spoedverpleegkundige en adjunct medisch directeur van het Hulpcentrum 112 West-Vlaanderen, vertelt dat de operatoren van de 112 thans eigenlijk maar twee ‘regulatieniveaus’ hebben. Ze kunnen een ambulance sturen, ofwel een MUG. In sommige regio’s is ook een PIT inzetbaar. Het vierde regulatieniveau is de niet-dringende medische hulpverlening – met andere woorden: de huisarts. Naar hem wordt door de 112 maar zelden verwezen, dat is op dit moment gewoon niet goed mogelijk. Het vierde regulatieniveau ook inzetbaar maken, zou een zeer welkome aanvulling zijn. Des te meer omdat het de huisarts is die dan het ‘vangnet’ wordt, merkt professor Sabbe nog op. De huisarts kan een verkeerd ingeschatte situatie (‘ondertriage’) sneller weer rechtzetten dan een ambulancier.

Regulatieniveau huisarts
De Leuvens huisarts Chris Van der Mullen , die het project 1733 coördineert, en de Antwerpse huisarts en onderzoekster Hilde Philips , lichtten toe hoe het project is opgezet. Chris Van der Mullen illustreerde aan de hand van concrete voorbeelden hoe moeilijk het in elkaar schuiven van de verschillende protocollen verliep. In nogal wat gevallen waarin de 112-protocollen een ambulance of PIT uitsturen, volstaat volgens de 1733-protocollen een dringend bezoek door de huisarts of zelfs het uitstellen van de zorg tot een meer gepast tijdstip.

Het ‘regulatieniveau huisarts’ moet eigenlijk nog eens onderverdeeld worden in drie, legt dr. Van der Mullen uit. ‘Huisarts dringend’ wil zeggen dat de huisarts binnen het uur een bezoek aflegt. ‘Huisarts gepland’ wil zeggen dat de patiënt op consult komt bij de huisarts nog tijdens de wachtdienst (maximum 12 uur) – in bepaalde gevallen zal toch een verplaatsing van de arts nodig zijn. ‘Uitstel van zorg’ wil zeggen dat de medische hulp kan wachten tot buiten de wachtdienst – maar de patiënt moet bellen als de klachten zouden verergeren.

‘Dry-run’
De ‘dry-run’ van de geïntegreerde protocols zal op verschillende manieren verlopen. In de 112-centrales worden geregeld gedurende 24 uur alle oproepen geregistreerd. De operator trieert de oproepen volgens het geïntegreerd protocol, maar ‘reguleert’ ze nog als vanouds. Op het terrein verandert er niets, maar de verschillen worden in kaart gebracht. Patiënten die de spoed bezoeken, worden verzocht naar de 1733 te bellen. De verschillen tussen deze triage en met wat er echt op het terrein gebeurt, worden onderzocht. Om de protocols uit te testen, zullen drie simulatiepatiënten bellen naar de oproepcentrales – ze testen daarbij 30 scenario’s uit.

De onderzoekers willen de veiligheid en de efficiëntie van het gebruik van de geïntegreerde protocollen natrekken. Ze willen eventuele lacunes op het spoor komen. Medewerkers zullen metingen doen op het terrein – in de spoed en de huisartsenpraktijk, binnen en buiten de ‘kantooruren’. Ze zullen de patiënten bevragen. Nagaan hoe huisartsenpraktijken omgaan met acute, niet-planbare zorg. Op die manier wil de onderzoeksgroep de ‘epidemiologie’ van deze zorg uittekenen.

Verschuivingen
De patiëntenstromen worden in kaart gebracht en de omvang van verschuivingen door het gebruik van geïntegreerde protocollen ingeschat. Door terugkoppeling naar databanken zoals iCare kan men die effecten extrapoleren en natrekken welke de concrete impact is op het terrein. Het kostenplaatje zal worden opgemaakt – met name dat van de werking van de centrales zelf (de invloed op de uitgaven voor de gezondheidszorg zijn te complex om te berekenen).
Tijdens het symposium brachten spoedartsen en wachtartsen ook nog de mogelijke bedreigingen en de eventuele voordelen van de geüniformiseerde telefonische triage in kaart. Het beter gebruik van middelen en personeel, het vermijden van ‘oneigenlijk’ gebruik en overbelasting van de spoed, betere samenwerking, het promoten van de huisartsgeneeskunde waren de mogelijke voordelen. Bedreigingen sloegen ook op niet goed geregelde zaken: risico’s op het vlak van financiering en de gaten in het juridisch kader.
Te vermelden is nog dat het ook de bedoeling is een gelijkaardig onderzoek in Franstalig België op te zetten.

Bron: Artsenkrant 1 April 2016